Convergente differentiatie is een vorm van differentiëren waarbij je de hele groep telkens bij elkaar wilt houden qua leerstofaanbod. Er zijn twee differentiatievormen: convergente en divergente differentiatie.
Convergente differentiatie heeft het leerstofjaarklassensysteem als uitgangspunt. Dit systeem is erop gericht om een vastgestelde hoeveelheid leerstof in een vastgesteld aantal jaren bij de leerlingen aan te leren. Dit zorgt voor structuur en continuïteit, maar kan ook beperkingen met zich meebrengen voor leerlingen die sneller of langzamer door de leerstof gaan.
Omdat de leerstofplanning voor de hele schoolloopbaan min of meer vastligt, wil je als leraar de hele groep bij elkaar houden qua leerstof. Er is daarom een minimumdoel voor de hele groep. De klas wordt vervolgens in drie niveaus verdeeld: een minimumniveau, een basisniveau en een hoger niveau. Deze indeling helpt om tegemoet te komen aan de verschillen tussen leerlingen binnen de groep.
Alle leerlingen doen mee aan de klassikale instructie. Daarna verwerken ze de leerstof zelfstandig, zodat de leerkracht tijd heeft om de zwakke leerlingen verlengde instructie te geven. Voor de meer- en hoogbegaafde kinderen is er verdiepingsstof. Zo blijven alle leerlingen binnen dezelfde leerlijn, maar krijgen ze instructie en verwerking op hun eigen niveau.
Rond convergente differentiatie is er de pedagogische discussie of het voor leerlingen die zich de stof moeilijk eigen maken wel prettig is om hun hele schoolloopbaan ‘onderaan de groep’ te functioneren. Daarnaast is het voor leerlingen die sneller door de stof gaan niet altijd motiverend om afgeremd te worden door een norm die uitgaat van het gemiddelde kind. Dit roept vragen op over de balans tussen structuur en maatwerk in het onderwijs.
Laatst geactualiseerd op 10 februari 2025